Toen we onze ogen openden op de camping waren we een beetje slechtgezind op onszelf. Het terrein waar we stonden was namelijk bijna volledig beschaduwd, behalve uiteraard het plekje waar onze tent stond. We werden dus opnieuw veel te vroeg gewekt door de zon en besloten dan maar om op ons gemak op te staan en te douchen e.d.
Vervolgens begaven we ons naar de receptie om uit te checken. Hier stond ons echter nog een verrassing te wachten. Ze vonden namelijk onze identiteitskaarten niet meer terug. Wij kregen het al een beetje op ons zenuwen, want zonder pas zo ver van huis is niet echt ideaal. Na een dik half uur zoeken werden onze kaarten echter teruggevonden en konden we onze reis vervolgen. We namen de bus richting grote baan. (Autostrades hebben we al een tijdje niet meer ter onze beschikking.) En daar probeerden we opnieuw een lift te versieren. Opnieuw echter zonder succes. We besloten dan maar onze reis te vervolgen met de bus. Voor een goede 3 euro konden we namelijk een stuk dichter bij de grens met Montenegro geraken en dat leek ons dus een vrij goed idee. Na een behoorlijke rit kwamen we spijtig genoeg aan in het meest dode stadje dat we ooit gezien hebben, namelijk Molunat. Een lift te pakken krijgen leek ons hier dan ook vrij onmogelijk en er zat niets anders op dan te voet de weg terug te wandelen tot aan de grote baan.
Spijtig genoeg was het alweer snikheet en er was langs de weg ook niets schaduw te vinden. Na enkele minuten waren we dan ook doorweekt van het zweet en de wanhoop nabij. (Het was ook continu bergop!) Na een fikse klim van ongeveer 8km (met rugzak) en geen enkele auto die wilde stoppen voor twee stervende jongemannen, kregen we plots een man in het oog die zich klaarmaakte om met de auto te vertrekken. Joris kon hem nog net op tijd aanspreken vooraleer de man doorreed en legde onze situatie uit. We kregen vervolgens te horen dat we de hele tijd al de verkeerde richting uitgingen en alles dus eigenlijk voor niets was. We wilden net ons ongeluk uitroepen en aan een zelfmoordsessie beginnen, toen de man vroeg van waar we afkomstig waren. Toen hij hoorde dat we in België woonden, nam het lot een wel zeer onverwachte wending. Hij (Slavko) was namelijk getrouwd met een Nederlandse (Rinke), en ze woonden hier in Mikulići met hun twee kindjes (Ilija en Eva Luna). We werden uitgenodigd op de koffie (lees: bier, Rakija, pasta enz...) en we hadden een gezellige babbel.
Al snel werd het donker en we besloten dan maar te blijven slapen. In de tuin konden we ons tentje opzetten. Tijdens onze avondgesprekken kwam onze reisroute natuurlijk ook ter sprake. Ook zij raadden ons af om door Albanië te liften. Na veel gediscussieer en nadenkerij besloten we onze route dan ook aan te passen. We zouden nog verder gaan tot in Bar en van daaruit een boot nemen tot Kerkira (een Grieks eilandje). Dan konden we toch nog (op tijd) in Griekenland geraken.
(FL)
Zeg mannekes, hoe dikxijls heb ik jullie al niet gezegd om kopies van belangrijke paperassen mee te nemen! Bijna had je ze hier écht wel nodig gehad.
BeantwoordenVerwijderenNederland, zo veraf en toch zo dichtbij. Ooit waren we één volk, zo blijkt maar weer. De wereld is soms kleiner dan je denkt.
We hebben kopies van onze pas op zak ze, maar daar geraak je uiteindelijk ook niet ver mee he.
BeantwoordenVerwijderen